Beenlengteverschil
Bekkenscheefstand
Bij een beenlengteverschil is het ene been korter dan het andere been, waardoor een bekkenscheefstand ontstaat. Veel mensen hebben een verschil in beenlengte zonder dat ze het zich beseffen, omdat ze geen klachten hebben. Maar een beenlengteverschil kan wel degelijk verschillende klachten aan de voet, knie, heup of rug veroorzaken. De meeste klachten komen voor aan een kant van de rug of aan de buitenkant van het bovenbeen/heupgewricht. Pijnklachten kunnen al ontstaan bij een paar millimeter verschil. Het is wel belangrijk om verschil te maken tussen een schijnbaar beenlengteverschil en een absoluut beenlengteverschil.
Absoluut beenlengteverschil
Bij een absoluut beenlengteverschil zit er daadwerkelijk verschil in de lengte van de botten van het onderbeen en/of het bovenbeen. Of kan de ene heupkop verder in de kom zitten dan de andere. Dit kan ontstaan na een heupoperatie of een nieuwe heup.
Een absoluut beenlengteverschil kan ook ontstaan door bijvoorbeeld een beenbreuk in het onder- of bovenbeen of door een groeistoornis.
Ook komt een beenlengteverschil voor bij een nieuwe knie waarbij het been recht is gezet of als de meniscusschijf vervangen is.
Schijnbaar beenlengteverschil
Bij een schijnbaar beenlengteverschil zijn de botten in de benen allemaal even lang, maar staat de ene bekkenrand hoger dan de andere. Soms wordt dit veroorzaakt door een bekkenverwringing of bekkenrotatie wat bijvoorbeeld een gevolg is van een blokkade in de onderrug of SI-gewricht.
Ook kan het zijn dat de ene voet meer naar binnen zakt (proneert) dan de andere voet. Hierdoor wordt het been van de voet die naar binnen zakt korter. De andere voet zal dit verschil proberen op te lossen door meer op de buitenkant van de voet te gaan staan (supineren). Zo probeert het lichaam zelf dit schijnbare verschil op te lossen.
Podotherapie
Het is dus belangrijk om te weten of u een schijnbaar of een absoluut beenlengteverschil heeft. De podotherapeut kan dit goed onderzoeken, onder andere door middel van drukmetingen met de drukmeetplaat.
Een absoluut verschil kan vaak vrij eenvoudig opgelost worden met een hakverhoging en/of podotherapeutisch zolen waarmee het verschil gecompenseerd wordt. Het is afhankelijk van het aantal millimeters verschil in beenlengte wat de podotherapeut u adviseert. Bij een verschil tot maximaal één cm kan de podotherapeut een verhoging in de schoen van het korte been plaatsen. Als het beenlengteverschil meer dan één cm is, is het vaak beter om bij de schoenmaker een verhoging onder de schoen te laten maken. De podotherapeut zal u adviseren over de hoogte van de hakverhoging die de schoenmaker dan voor u onder de schoen kan maken.
Bij een schijnbaar beenlengteverschil, waarbij de ene voet meer naar binnen zakt dan de andere, kan de podotherapeut met podotherapeutische zolen helpen. De podotherapeut maakt dan de zool van de voet die meer naar binnen zakt iets hoger in voetboog. Hierdoor kan de voet niet meer zover naar binnen zakken en staan beide voeten gelijk.
Wanneer uit het podotherapeutisch onderzoek blijkt dat het schijnbare verschil ontstaat doordat het bekken niet goed beweegt, verwrongen is dat of er mogelijk sprake is van een blokkade in de rug/SI-gewricht, dan zal de podotherapeut u doorverwijzen naar een manueeltherapeut of chiropractor voor het oplossen van deze verwringing/blokkade.